Boek: Jos Kessels, Erik Boers, Pieter Mostert – Vrije ruimte

[:nl]Vrije ruimte, als we die toch maar meer voor onszelf konden organiseren. Vrije ruimte buiten de tijd om te reflecteren, te werken aan meesterschap en stil te staan bij de grote vragen. Zoals de ultieme vraag: Wat is het goede leven?

Een ondertitel van dit boek luidt: Klassieke scholing voor de hedendaagse praktijk. Dat is het precies. Op heel toegankelijke wijze met goede voorbeelden uit de praktijk, schetst dit drietal hoe we in deze tijd onze scholing ter hand kunnen nemen. Geen vakscholing, maar levensscholing. Via de grammatica (hoe te verwoorden), de retorica (hoe vrijmoedig te spreken) en de dialectica (hoe te redeneren) naar de ethica: het meesterschap.

Ik heb bijzonder genoten van dit boek, omdat het een verademing is weer stil te staan bij zorgvuldig redeneren in tijden van nepnieuws. En voor wie denkt dat het een rationele exercitie is, lees het boek: zowel hoofd, hart als buik worden aangesproken als bronnen van weten.

Naast veel nieuwe inzichten, sprak mij in het bijzonder aan het begrip ‘hegemonikon’. Dat is een begrip van de stoïcijnen voor “innerlijke stuurman”:

“De innerlijke stuurman doet niet alleen een beroep op mijn verstandelijke vermogens of argumentatieve vaardigheid, maar ook op mijn houding, de kwaliteit van mijn betrokkenheid, de aard van mijn verbondenheid met de kwestie en met de mensen die er een rol in spelen.”

Ik ga in mijn dagboek zo nu en dan in gesprek met deze innerlijke stuurman en dan doe ik vaak interessante ontdekkingen. Daar blijkt ook een term voor te zijn: reflectief dagboek schrijven. En ik vraag mezelf meteen af of dat ook niet een mooie vorm kan zijn om aan te bieden bij coaching. Kortom: voldoende inspiratie![:]

Over taal gesproken – geluiden in overvloed

Schapen blaten, mensen praten
Paarden briesen, neuzen niezen
Worsten knakken, tassen smakken
Ruziemakers hakketakken
Kranten scheuren, tantes zeuren
Pubers drammen, bokken rammen, zwammen
Kurken ploppen, geesten kloppen
Hondjes keffen, stem verheffen

Stemmen smoren, spechten boren
Emmers gutsten, wallen klutsen
Banden klappen, handen klappen
Klappertanden, tandenknarsen
Fietsers bellen, bodes schellen
Kikkers kwaken, kreten slaken
Zeilen bollen, winden joelen
Golven rollen, breken, spoelen

Eendjes snateren, eendjes snabbelen
Beekjes klateren, beekjes kabbelen
Baby’s babbelen, brabbelen sabbelen
Tamboers trommelen – hè, tamboers trommelen
Magen rommelen, buren stommelen
Regens roffelen, harken schoffelen
Ruiten tinkelen, bellen rinkelen, tinkelen, tjingelen, klingelen

Zo rijk is onze taal aan alle vormen van kabaal
Maar geen woord past als jij me vraagt:
“Zeg liefste, heb ik jou vandaag
Al wel gezegd hoe lief je bent”
Een geluid dat niemand kent
Dan ik
Slik
Ik?

Mussen tsjilpen, mezen tsjiepen
Oren fluiten, suizen, piepen
Duiven koeren, boeren boeren
Pillen bruisen, volken ruizen
Kiezels knersen, platen persen
Platen spelen, sijzen kwelen
Hanen kraaien, papegaaien
Kraaien krassen, hanen – Bombarie
Ballen brallen, koeien loeien
Daken kraken, wijven kijken
Vingers knippen, pootjes trippen
Scheten floepen, ganzen roepen
Tonen trillen, oren drillen
Keukenmeid en relnicht trillen
Rotjes knallen, horens schallen
Hoor de stilte vallen
Allemaal bombarie

Kippen kakelen, auto’s schakelen
Snaren tokkelen, muren brokkelen
Bronnen borrelen, dieven morrelen
Ramen klapperen, ramen klapperen, ramen klapperen
Wimpers wapperen, vleugels flapperen
Wapens kletteren, brommers knetteren
Apen kwetteren, tappers tetteren, spetteren, schetteren, trompetteren

Zo rijk is onze taal aan alle vormen van kabaal
Maar geen woord past als jij me vraagt:
“Zeg liefste, heb ik jou vandaag
Al wel gezegd hoe lief je bent”
Een geluid dat niemand kent
Dan ik
Slik
Ik?
Bombarie

Exploderen, commanderen, galopperen
Orkestreren, moduleren, fulmineren
Musiceren, koeioneren
Overstemmen, piepend remmen
Jennen, schennen, schuld bekennen
Tongen scherpen, tegenwerpen,
Rondvertellen, weer voorspellen
Bombarie

Klagen, vragen, knauwen, snauwen
Blazen, razen, grauwen, knauwen
Knorren, snorren, flitsen, janken,
Gakken, hakken, risten, danken
Ketsen, petsen, hoesten, kletsen
Plenzen, drenzen, proesten, zwetsen
Schelden, melden, pruilen, zoeven
Vleien, glijden, huilen, snoeven

Massa’s hossen, klompen klossen
Klompjes kleppen, hazen reppen
Saxen honken, ronken, bonken
Smeken, spreken, passie preken
Honden grommen, beren brommen
Meeuwen schreeuwen, leeuwen geeuwen
Leeuwen brullen, leeuwen lullen
Jongens, lul maar raak

Zo rijk is onze taal aan alle vormen van kabaal
Maar geen woord past als jij me vraagt:
“Zeg liefste, heb ik jou vandaag
Al wel gezegd hoe lief je bent”
Een geluid dat niemand kent
Dan ik
Slik
Ik?
Bombarie

Kafferen, kakelen
Jodelen, jammeren,
Jengelen, mekkeren
Mopperen, rammelen
Lebberen, klepperen
Denderen, kibbelen, keuvelen
Trippelen, tippelen, knibbelen
Wouden, jubelen,
Prevelen, toeteren
Bulderen, pruttelen
Donderen, toeteren
Murmelen, mummelen, druppelen
Snotteren, sudderen, rochelen
Reutelen, stotteren
Neuzen sputteren,
Giebelen, rebbelen
Fluisteren, mompelen, monkelen
Kwebbelen, rondbazuinen, krakelen
Leuteren, smoezelen, zeveren
Juichen, katten,snuiten
Spinnen, stampen, plaggen
Kouten, smoezen
Tussen tinken
Vitten, luiden
Druipen, klinken
Allemaal bombarie
Tieren, kieren, mokken, jokken
Klotsen, botsen
paffen, blaffen
Messen kerven
Klanken sterven
kluiven, gnuiven
Snuffen, snuiven
Kiezels knerpen
Tredes snerpen
Deuren kieren
Banden gieren
Banden slippen
Slangen sissen
Slissen, kissebissen
Wekkers tikken
Knieën knikken
Beitels bikken
Knikkers klikken
Even slikken, knikken, hikken, stikken, lach

Wimpels rukken
Snaren plukken
Schrokken, slurpen
Kotsen, gonzen
Snuiten, zoemen
Plonzen, bonzen
Puffen, tuffen
Psalmen galmen
Kleunen, vloeken
Grienen, loven, honen
Knijpen met je keel
Happen naar adem
Temen, flemen
Driegen, hijgen
Horen, zien en zwijgen

Zo rijk is onze taal aan alle vormen van kabaal
Maar geen woord past als jij me vraagt:
“Zeg liefste, heb ik jou vandaag
Al wel gezegd hoe lief je bent”
Een geluid dat niemand kent
Dan ik
Slik
Ik?

Tekst van Jan Rot – Bombarie

Niet helemaal soepel gesprek

defensiefHet gesprek liep niet helemaal soepel. Twee vergunningaanvragers en twee beoordelaars zitten met elkaar aan tafel. Overleg of een vergunning verleend kan worden.

Aan het eind van het gesprek vraagt de vergunningaanvrager hoe de twee beoordelaars het gesprek hebben ervaren. Met enige schroom zegt één van de beoordelaars dat hij de antwoorden af en toe wat defensief van aard vond. Waarop de vergunningaanvrager antwoordt: “Maar zo zit ik helemaal niet in de wedstrijd!”

Dan valt er een stilte.

Het dringt door …

En met een lach en zelfspot slaat de vergunningaanvrager zijn voorhoofd enkele malen op de rand van de tafel.

De frivole fluitist

Er was eens heel lang geleden in een land hier heel ver vandaan een frivole fluitist. Hij reisde van Heinde naar Verre en van Hot naar Her. In al deze steden waren de mensen dol op zijn geluid en zijn gefluit. Hij raakte precies de juiste snaar waardoor de harten van de mensen zich openden. Als hij was geweest wiegden de mensen zich weer op de liefde die tussen hun harten heen en weer stroomde.

De frivole fluitist was niet altijd in staat de mensen in de steden aan de liefde te herinneren. Op die momenten ging hij naar de natuur. De bossen, de heide en de velden en soms langs het open water. Daar hervond hij zichzelf en op speciale momenten die hij niet kon voorspellen had hij ontmoetingen met Pan. Pan was zijn leermeester en bij hem kon hij zijn vragen stellen.

Op een winterdag was de frivole fluitist aan de rand van het open water en staarde voor zich uit. Op een rots die geleidelijk het water in boog zocht hij rust. Maar zijn hart was onrustig. Zijn fluit kon hem vandaag niet helpen. Hij had een groot verlangen. En terwijl hij voelde dat hij één werd met de rots aan de rand van het water, ervoer hij de nabijheid van een ander. Het was Pan. Met de meest melodieuze stem die je je maar kunt voorstellen, opende Pan het hart van de frivole fluitist op zoek naar de bron van zijn onrust. De frivole fluitist voelde hoe de helderheid toenam en ineens begreep hij dat hij smachtte naar de liefde van een vrouw. Hij zag een veld voor zich met wuivend graan en wist dat hij zijn schat daar zou kunnen vinden. Hij sprong op en met een opgewekt gemoed ging hij op weg naar het veld.

Maar niets had hem voorbereid op de lange lange zoektocht, want velden waren er overal. Na weken en maanden van veld naar veld te zijn gegaan, zakte de moed hem in de schoenen. Hij zag alleen maar stoppelvelden en omgeploegde grond en hier en daar een veld met zaaigoed. Waar zou zij zijn? Hoe zou hij haar ooit kunnen vinden?

Ondertussen in de stad keken de kinderen en de grote mensen uit naar de frivole fluitist. Waar bleef hij? Hij was er toch altijd bij op de jaarmarkt in de maand mei. Hij floot altijd het ritme voor de dans van de lente, zodat het graan weer zou groeien. Hij kwam uiteindelijk uit de velden naar de stad maar zonder zijn frivoliteit. Hij floot weer het ritme voor de dans, maar het ritme lag lager en de dansers struikelden over elkaar heen. Het feest wilde niet echt losbarsten, het was lauw in de harten dat jaar.

En of het nu door de niet zo frivole fluitist kwam of om andere onopgehelderde redenen, het graan wilde dat jaar niet groeien. De velden lagen er kaal bij. Er kwamen alleen sprietjes graan uit de grond en die winter leed iedereen honger. De mensen begrepen het niet en de angst sloeg hen om het hart. Ze draaiden hun hoofden weg als ze de niet meer zo frivole fluitist door de straten zagen lopen. Ook hij leed honger.

De niet zo frivole fluitist begreep dat het zo niet langer kon en trok zich terug in de natuur op zoek naar Pan. Hij ging terug naar de rots die zich zo geleidelijk in het water boog en naar het bos en de heide, maar Pan vond hij niet. Hij voelde zich alleen en besefte dat hij deze keer voor kracht en wijsheid op zichzelf was aangewezen. En tijdens een nacht toen de maan zacht over de heide straalde, drong tot hem door dat hij een onmogelijke zoektocht was begonnen. Hij zocht zijn schat tussen wuivend graan op een moment dat in de verste verte geen wuivend graan te bekennen was. Hij wist ineens dat hij de seizoenen zou moeten afwachten. Dit jaar zou hij net als voorgaande jaren het graan de hoogte in fluiten.

Dit vooruitzicht deed de frivoliteit terugkeren in zijn hart en hij floot als nooit tevoren. Na de zware winter waren de mensen toe aan een feest. De frivole fluitist floot het ritme op de jaarmarkt, de mensen dansten als nooit tevoren en hun angst en honger werd weggedragen door de muziek. Ook het graan groeide en groeide tot ongekende hoogte.

Die zomer hervond de frivole fluitist zijn kracht en keek verlangend maar geduldig uit naar de dag waarop het graan klaar was om te oogsten. En op een dag toen hij net buiten een stadje liep en voelde dat de zon op zijn rug verwarmde, werd zijn oog getrokken naar een blauw schijnsel in het veld. Hij sprong over de sloot en liep het veld in. Het blauwe schijnsel werd duidelijker en na nog een paar stappen zag hij bij een slootje tussen twee velden een magische mayaprinses. Ze was in een prachtig blauw gewaad gehuld en sprak tot de kleinste dieren en gewassen aan de waterkant. De frivole fluitist was met stomheid geslagen, dat zo’n mooi wezen hier zomaar in het veld zat. Hij schraapte zijn keel op zoek naar zijn stem en toen keek ze op. Hun ogen vonden elkaar en woorden waren niet nodig. En terwijl de kikkertjes kwaakten, de libelles zoemden, het graan ruiste en de geelgerande watertorretjes geruisloos om hen heen bewogen vonden hun harten elkaar en werden zij één. En ze leefden nog lang en gelukkig.

Microscoopfoto’s van ongekende schoonheid

De Britse gepensioneerde biologieleraar Spike Walker heeft in zijn bijkeuken microscoopfoto’s gemaakt van een schoonheid die mij de adem beneemt. Zoals deze foto van de voorpoot van het mannetje van de geelgerande watertor. Ongelooflijk.

De tweede reden waarom het mij de adem beneemt is het feit dat de foto overeenkomt met een visualisatie die ik had waarbij ik mensen saamhorig zag bewegen in de richting van de bron van warmte.